Voetbaltrainer Ron Jans werkte elf jaar als docent Duits: “Onderwijs heeft mijn ontwikkeling als trainer enorm geholpen en versneld”
Met meer dan zevenhonderd wedstrijden als trainer van vijf verschillende Eredivisieclubs is Ron Jans (Zwolle, 29 september 1958) een van de meest ervaren coaches van Nederland. Maar de loopbaan van de 66-jarige FC Utrecht-trainer speelde zich niet altijd langs de lijn af. Tussen 1990 en 2001 gaf de Zwollenaar namelijk Duits op het Maartenscollege in Haren. Het onderwijs vormde een waardevolle basis voor zijn carrière en succes als trainer, al spaart hij het Nederlands onderwijsstelsel niet in zijn kritiek. Ook noemt hij het trainersvak betekenisvoller dan het docentschap. “Ik ben niet een voetbalman die uit het onderwijs komt, maar ik ben eigenlijk een voetballer die even verdwaald is geweest in het onderwijs. Máár die lesgeven wel met heel veel plezier heeft gedaan.”
Op vijftig meter van zijn ouderlijk huis in Zwolle volgde Jans het atheneum aan de Thorbecke Scholengemeenschap. Naar eigen zeggen had de Zwollenaar hier “een mooie tijd” en ging hij “met heel veel plezier naar school”. Tot de eerste schoolbel kon de linkspoot, die toen uitkwam in de jeugd van PEC Zwolle, thuis op de bank blijven zitten. Bij de tweede bel was hij alsnog op tijd binnen. Jans memoreert dat hij in de brugklas nog ambitieus begon: op zijn rapport deden alleen negens en tienen ertoe. Nuchter: “Maar dat gaat eraf, hè? Daarna haalde ik gewoon zesjes en zeventjes.” In zijn examenjaar, 6-atheneum, las hij voor zijn literatuurmondeling het boek Ten koste van een hagedis (1969) van Anton Koolhaas. Een exact honderd pagina’s tellende roman. “Het boek is een raamvertelling en ik had daar nog zo’n goede samenvatting van gemaakt”, herinnert Jans zich. “Maar die raakte ik kwijt.” En dus hoopte hij dat er op zijn mondeling geen vragen over Koolhaas’ boek werden gesteld. IJdele hoop, zo bleek, want het boek werd wel degelijk bevraagd. Maar slagen deed Jans. “Het slechtste cijfer op mijn examen was voor Nederlands. Daar baal ik nog steeds van.”
Na die zomer veranderde alles. Hoewel Jans ‘gewoon’ ging studeren in Leeuwarden om docent Duits en geschiedenis te worden, hevelde trainer Hans Alleman hem over naar het eerste elftal van PEC Zwolle. Jans werd ineens fullprof. Het was een tijd vol boektentamens, scripties, uitstelgedrag – maar ook Eredivisie en zelfs Europees voetbal. Toch slaagde Jans erin om zijn studie met slechts een halfjaar vertraging af te ronden. Maar de droom van Jans had ook een prijs. Op zijn 32ste dwong een blessure hem om definitief te stoppen met voetballen. De kicksen werden aan de wilgen gehangen en dus moest Jans nadenken over wat nu. Al snel solliciteerde hij op een functie als docent Duits bij het Maartenscollege in Haren. Niet veel later gaf hij acht uur per week les. Een typisch ‘onderwijsdier’ noemt Jans zichzelf hoogstwaarschijnlijk niet. Mooi vindt-ie het beroep alleszins. “Ik ben niet een voetbalman die uit het onderwijs komt, maar ik ben eigenlijk een voetballer die even verdwaald is geweest in het onderwijs. Máár die lesgeven wel met heel veel plezier heeft gedaan. Wat is het toch een prachtig vak! Ik vind echt dat het enorm wordt ondergewaardeerd.”
Mavoleerlingen het meeste ‘mens’
Die acht uur Duits op het Maartenscollege – een school die in 1946 door jezuïeten is gesticht – werden er al gauw twintig. Hoewel Jans ook beschikt over de bevoegdheid om geschiedenis te geven, doceerde hij hier enkel het vak Duits. Toch zag hij zichzelf niet als iemand die zich in één vak verloor. “Ik vind Duits ook écht een mooi vak, maar ik ben geen Fachidiot. Eigenlijk ben ik daar ingerold, want ik vind alle talen leuk.” De school waar hij van 1990 tot en met 2001 zijn lessen Duits gaf, had volgens Jans in de volksmond nogal een kakimago. Toch bood het onderdak aan leerlingen van allerlei pluimage: (tweetalig) onderwijs op mavo-, havo- en vwo-niveau. Als tweedegraads docent stond Jans voor de klas in de onderbouw vwo en bovenbouw mavo. Leerlingen eruit sturen deed hij nooit, omdat dit simpelweg niet nodig was. “Je leert goed overweg te kunnen met branieschoppers en leerlingen die er geen zin in hadden. Daar kan ik goed mee omgaan. Daarom vond ik mavoleerlingen het leukst: zij zijn ook het meeste ‘mens’.” Welke oud-spelers zijn ideale of leukste leerlingen hadden kunnen zijn? “Daar doe je altijd mensen mee te kort en daar heb je een hele school voor nodig. Maar dan kies ik Erik Nevland, Evgeniy Levchenko en Joost Broerse. Levchenko is een idealist en dat komt haast niet meer voor in een wereld, waarin iedereen verder materialistisch of doelbewust is. Broerse is hier (bij FC Utrecht, red.) nu commercieel manager. Dat zijn van die jongens die ik zó kan aanbevelen, wat voor bedrijf je ook hebt.”
Jans mag dan niet graag sappige verhalen uit zijn onderwijstijd delen (“Ik ben niet zo van de anekdotes”), een leuke tijd op het Maartenscollege had hij zeker. Het contact met zijn collega’s beschouwde de Utrecht-trainer altijd als fijn en ook herinnert Jans zich nog de momenten in de docentenkamer, waar volgens de 66-jarige toch wel veel aparte mensen bij elkaar kwamen. De Zwollenaar kijkt nu, 23 jaar later, met oprechte waardering terug op de nuchtere en realistische houding van zijn voormalige collega's, die volgens hem vaak stevig met beide benen in de samenleving stonden. “Mensen in het onderwijs staan meer in het leven dan in de voetballerij. Wat in de wereld gebeurt, komt in het onderwijs meer voorbij. Hoewel we dat met de staf hier ook zeker doen, hoor.”
Trainersvak betekenisvoller
Als trainer heeft Jans veel baat bij zijn verleden als docent. Het vermogen om vastigheden aan te brengen, lessen zorgvuldig voor te bereiden en groepen te begeleiden en te sturen vormt ook in de voetballerij een belangrijke basis. De psychologie die hij in het onderwijs leerde toepassen, helpt hem vandaag de dag om zijn spelers te motiveren, aan te sporen en beter te begrijpen. Ook het gebruik van verschillende (onderwijs)methodieken blijkt een waardevolle vaardigheid als trainer. Jans: “Het onderwijs heeft mij in de ontwikkeling als trainer enorm geholpen en versneld.” Toch vindt hij het trainersvak waardevoller dan het docentschap. In het onderwijs leerde Jans zijn leerlingen weliswaar een taal en hoe te functioneren in een klas of groep met de regels die gelden: na vijftig minuten verlieten zijn leerlingen alweer het lokaal voor hun volgende les. Welnu, als trainer bouwt Jans veel meer een band op. “Zoals ik nu werk met mensen, is dat veel betekenisvoller. Spelers komen overal vandaan: overal uit Nederland of juist uit andere landen. Je leert spelers hoe je je moet gedragen, je krijgt te maken met verschillende talen en culturen, ziet persoonlijke ontwikkeling en voert gesprekken. Trainer zijn heeft mij zoveel gegeven. Ik vind dit werk écht betekenisvoller.”
Echter, tussen trainer en docent zijn geldt een belangrijk verschil. Voetbal is voor spelers zowel hun passie als hun beroep, terwijl Duits voor leerlingen slechts één van de vele vakken op school vormt. Daarnaast strekt de rol van een voetbaltrainer zich uit over veel meer dan alleen het spel zelf, terwijl een docent zich meestal beperkt tot zijn of haar vakgebied. Zo houdt Jans zich als trainer bezig met uiteenlopende aspecten van zijn spelers en praat daarover dagelijks met hen: hun lifestyle, mentaliteit, vrije tijd, gedrag, normen en waarden, hun technische, tactische en fysieke ontwikkeling en hun professionaliteit. “Dat vind ik dus mooi, hè?”, zegt de ervaren rot in het vak. “Je bent vriend, broer, vader, moeder, alles van die jongens. En af en toe ook de sergeant-majoor, die ze achter de broek aan zit.”
Door die mensgerichte aanpak, waarbij Jans dus soms ook een vaderrol vertolkt, is Jans geliefd bij zijn spelers. Utrecht-spits Noah Ohio noemde hem “a genius” en Hans Nijland (oud-directeur FC Groningen, waar Jans lang werkzaam was als trainer) roemde Jans’ authenticiteit en stelde dat “Ron Jans gewoon Ron Jans is”. Toch stoort de ervaren Eredivisietrainer zich eraan als hij zo wordt neergezet. “Ik vind authenticiteit een duur woord. Ik vind het helemaal niet speciaal als je jezelf bent. Sommigen laten zich leiden door wat door hun omgeving wordt verwacht. Ze gedragen zich niet wie ze echt zijn.” Volgens de trainer van Domstedelingen, die overigens bevestigt dat hij nog steeds dezelfde Ron Jans als vroeger is, heeft het ook met leeftijd te maken. “Hoe ouder je wordt, hoe beter je afstand kan nemen van wat je omgeving van je verwacht en hoe meer je jezelf bent.”
Terug voor de klas?
Het plezier van interactie met leerlingen (lesgeven en voor een groep staan vond hij heerlijk) staat tegenover de ongemakken. Van eindeloze vergaderingen, slapeloze nachten op excursies tot een lokaal dat ’s winters met 32 leerlingen een sauna werd – die dingen mist hij in ieder geval niet. Het beroep van trainer en de mogelijkheid om dagelijks in de buitenlucht op het trainingsveld te staan, is Jans op het lijf geschreven: “Ik vind het zo lekker om buiten te werken.” Op zijn hoogtepunt stoppen – na de bekerwinst (5-1) met PEC Zwolle op Ajax in 2014 – en terug het onderwijs in? Dat zag hij tien jaar geleden – Jans was toen 55 jaar – allerminst zitten. Op de vraag of hij nu nog voor een klas zou willen staan, antwoordt hij op dezelfde manier. “Nee, nee. Onbezoldigd misschien, zoals Mark Rutte deed, dus één keer in de week een paar uurtjes, maar verder? Nee.”
Jans heeft een idealistische kijk op het onderwijs anno nu. Volgens hem telt een perfecte school tweehonderd tot vierhonderd leerlingen – zodat iedereen elkaar goed kent. Grootschaligheid in het onderwijs wordt immers door Jans verguisd. Ook meer sporten op school is belangrijk. “Ik vind dat op de basisschool en de middelbare school vier dagen in de week sport moet worden gegeven”, betoogt de voetbaltrainer van dienst. Maar naast die idealistische blik, beschikt Jans ook over een uitgesproken visie op het onderwijs. Volgens hem moet het docentschap aantrekkelijker worden gemaakt en is het veelzeggend dat jonge docenten vaak al vroegtijdig het onderwijs verlaten. “Je wordt leraar om je vak les te geven. In het onderwijs moet daarom zestig procent bestaan uit lesgeven. Ik heb wel eens de neiging dat het in het onderwijs andersom is. Er wordt te veel gepraat en veel te veel vergaderd. Ik vind het ook verschrikkelijk dat de directie van de school tegenwoordig geen les meer geeft.”
De idealistische visie van Jans keert aan het einde nog een keer terug: minder praten door docenten, meer geld voor docenten. Jans hoort ook wel eens iemand zeggen: “Ach, wat zielig, hij werkt in het onderwijs.” Maar volgens de oud-docent is dit helemaal niet zielig. “Ik vind het werk enorm ondergewaardeerd. Dat geldt ook voor mensen in de zorg. Het irriteert me dat kantoorbanen beter worden betaald dan omgaan met mensen.”